De Waddenzee is een dynamische omgeving, waarin het landschap steeds verandert door getij, stroming en wind. Hierdoor ontstaan geulen, platen, kwelders en de eilandkusten.
Tweemaal per dag stroomt water vanuit de Noordzee door de zeegaten tussen de eilanden de Waddenzee in (vloed) en uit (eb). Het gedeelte van het wad dat van water wordt voorzien vanuit één zeegat heet een komberging. Bij vloed neemt het water zand en slib van de eilandkusten, de Noordzee en buitendelta (de relatief ondiepe gebieden tussen Waddeneilanden) via de geulen mee. Tijdens eb worden zand en slib weer deels mee naar buiten genomen.
Transport van zand en slib
Stroming door getij en wind verplaatsen zand en slib door het wad. Waar het water snel stroomt en veel golfdynamiek is, bijvoorbeeld in de buurt van zeegaten, blijven de grovere zandkorrels achter. Waar het rustig stroomt zinken ook de fijne slibdeeltjes naar de bodem, bijvoorbeeld in het wantij. Onder elk eiland ligt een wantij. Dit is de plek waar de getijdenstromen via de zeegaten aan weerszijden van een eiland bij vloed bij elkaar komen. Omdat slib er door de weinige stroming bezinkt, is de zone er ondiep en worden wadplaten hier hoger.
Geulen en platen
Op plekken waar het zand en slib in het wad achterblijven, ontstaan bochten in de geulen. Op plekken waar bochten ontstaan, schuurt het water de bochten verder uit en gaat de zee sneller stromen. In de binnenbochten stroomt het water minder hard, waardoor daar zand en slib naar de bodem zakken en de zee ondieper wordt. Zo verplaatsen geulen zich langzaam, maar continu, door het wad. Op plekken waar eb- en vloedstromen elkaar ontmoeten, splitsen geulen zich vaak. Zo ontstaat een complex en veranderlijk systeem van geulen en platen.